
In de jaren vijftig van de vorige eeuw kwam toenmalig president Juscelino Kubitchek op het wonderlijke idee om op een hoogvlakte ‘in the middle of nowhere’ een nieuwe hoofdstad te gaan bouwen. Kubitchek was bepaald niet de eerste die zo’n plan lanceerde; vanaf de achttiende eeuw dook het voorstel een nieuwe hoofdstad te bouwen regelmatig op in regeringskringen. Een veelgenoemde reden was dat een hoofdstad in de binnenlanden het land minder kwetsbaar maakte voor vijandelijke invasies dan een hoofdstad – Rio de Janeiro - aan de kust.
Kubitchek was wel de eerste die het plan van theorie naar praktijk tilde. Hij formeerde een elitekorps van stedenbouwers en architecten, waarvan Oscar Niemeyer de belangrijkste was.
Op de tekentafel werd een nieuwe hoofdstad ontworpen. Niemeyer ontwierp de voornaamste regeringsgebouwen, die zonder uitzondering ook vandaag nog gelden als hoogtepunten van moderne architectuur.
Het is niet moeilijk om met deze bizarre stad een soort haat-liefdeverhouding te ontwikkelen. Je raakt snel gefascineerd door de schoonheid van de architectuur. Tegelijkertijd mist de stad iets: voor de dynamiek en de rommelige vrolijkheid van het gewone Braziliaanse leven lijkt in deze megalomane omgeving geen plaats te zijn. Daarmee is Brasilia – hoe paradoxaal – wat mij betreft zowel de hoofdstad als de minst Braziliaanse stad van Brazilië.
Nog een grappige noot: alle ambtenaren die ik in Brasilia sprak vonden de stad saai en droomden van vakanties naar hun ‘terra’; alle taxichauffeurs die ik in Brasilia sprak waren enthousiast over de stad en roemden de veiligheid, de schoonheid en de goede voorzieningen ...