Brazilië is een land met enorme sociale verschillen. Die verschillen tref je zowel tussen de diverse regio’s als binnen regio’s. Om met dat eerste te beginnen: de zuidelijke deelstaten (Rio Grande do Sul, Santa Catarina en Paraná), en de staten Sao Paulo, Rio de Janeiro en (een groot deel van) Minas Gerais zijn welvarender dan de rest van het land. Binnen staten, steden en dorpen bestaan natuurlijk grote sociale verschillen. In Rio kijkt de rijke madame vanaf haar balkon uit over de favela.
Toch zijn de sociale lagen in dit land, zoals bijna alles, veel bonter geschakeerd dan je misschien zou denken. ’t Is niet ‘heel rijk’ versus ‘heel arm’ en verder niets. Een verschil tussen Brazilië en veel ‘doorsnee’ ontwikkelingslanden is om te beginnen dat Brazilië een grote middenklasse heeft. Tot die middenklasse kunnen zo’n 40 miljoen van de 180 miljoen Brazilianen gerekend worden. Door het bestaan van die middenklasse ogen veel grote steden, zeker in het zuiden en zuidoosten, redelijk welvarend, met veel nieuwe auto’s op de weg en talloze blinkende gebouwen met luxe appartementen.
Brazilië kent ook een kleine groep exorbitant rijken. Een voorbeeld: op de VS na heeft Brazilië de grootste vloot privé-vliegtuigen ter wereld. Rijke industriëlen verplaatsen zich per helikopter door – of beter gezegd boven - Sao Paulo. Sommige fazendeiros hebben een grondbezit ter grootte van Nederland. En enkele families in het noordoosten bezitten – nog net als een paar honderd jaar geleden – als het ware een hele deelstaat. Zo zijn er de Sarney’s in Maranhao, en de Magalhaes’ in Bahia: families die in ‘hun’ deelstaat de politieke macht hebben én de grootste dagbladen, én de grootste fabrieken ...
De meeste Brazilianen zijn niet rijk. Maar ook onder de ‘armen’ zijn vele gradaties. Er zijn mensen die volgens onze economische maatstaven ‘arm’ zijn, maar een evenwichtig en zeer plezierig leven hebben. Er zijn ook mensen die niets hebben, geen huis, geen geld, nauwelijks genoeg eten. Een visser in Bahia heeft een geheel ander – en waarschijnlijk aanmerkelijk prettiger - bestaan dan een inwoner van de favelas in Rio; en die heeft weer totaal andere problemen dan een inwoner van de kurkdroge binnenlanden van Piaui of Pernambuco. Die droge binnenlanden hebben door de geschiedenis heen perioden van grote waterschaarste en honger gekend.
Een inwoner van de favela heeft geen honger, hij heeft heel andere problemen: geweld, de gebrekkige gezondheidszorg, slechte toegang tot de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd: ook de favela kent sociale lagen. In de favela wonen niet alleen drugsdealers en werkloze alcoholisten, maar ook arbeiders, verpleegsters, buschauffeurs.
Uiteraard komen de meer welvarende Brazilianen en de armen elkaar – hoewel sommige rijken zich terugtrekken in een ommuurde woonwijk, een ‘condominio fechado’ - vaak tegen. Een opmerkelijke – en in Europa grotendeels afwezige – relatie is die tussen de welvarenden en hun huispersoneel, de empregada of de babá (kinderverzorgster). Regelmatig hoor je verhalen van rijke kinderen die een sterkere band met hun babá ontwikkelden dan met hun eigen moeder. Hoe de rijkeren hun empregadas zien, verschilt erg per familie. Een vriendin uit de welvarende stad Ribeirao Preto zei me eens: “Mijn stad is heel erg warm, maar dat geeft niet, want iedereen heeft een zwembad”. “Iedereen”, dat waren niet de drie empregadas van de familie die als anonieme schaduwen door het huis schuifelden. Ik ken ook voldoende families die zeer vriendschappelijk met de empregadas omgaan en ze als het ware als deel van het gezin beschouwen.
Het is opvallend dat veel armere Brazilianen altijd hun dignidade, hun waardigheid behouden. Zonder de problemen van het leven in armoede te ontkennen, kun je constateren dat veel Brazilianen die het niet breed hebben over een enorme veerkracht en levenslust beschikken. Ik herinner me plots de dakloze man in Belo Horizonte. Hij zat midden op de stoep in een oude gescheurde fauteuil rustig de krant te lezen, net als de huisvader die nog even het dagelijks nieuws doorneemt voordat hij – ‘tot vanavond, vrouw’ – opstaat, zijn jas aandoet en naar kantoor vertrekt.
Wat niemand de niet welvarende Braziliaan afneemt is – ten slotte – zijn humor en zelfspot. Neem het lied van sambista Bezerra da Silva, over de dief die zijn huis wilde overvallen, bijna een hartaanval kreeg bij het aanschouwen van zoveel armoede en in pure vertwijfeling de straat weer oprende, al roepend ‘Pak me op, ik ben een dief!’.